14 januari 2020

Een Sprookje

Geschreven door willem

EEN SPROOKJE

Er was eens een koning en een koningin. En die koning en koningin hadden een dochter, de prinses. De prinses was bijna 21 jaar. En – zoals iedereen weet – is dat de leeftijd waarop prinsessen in sprookjes trouwen. Maar helaas voor de prinses waren er geen prinsen in de buurt. De koning en de koningin bedachten een plan. Ze zonden herauten naar de landen rondom, die bekend moesten maken dat de prinses 21 zou worden, en dat ze dus in het huwelijk kon treden. Als een prins er wel wat in zag, dan was hij welkom om zijn opwachting te komen maken in het paleis. De prinses kon dan uitmaken wie de meest geschikte kandidaat was. Zo gezegd, zo gedaan.

Maar in de tijd, dat de herauten weg waren, kwam er een man uit een dorpje, vader van zes kinderen, om het leven. Hij was op zijn werk verongelukt. De moeder stierf van verdriet om haar lieve man. Het spreekt vanzelf: hier moest geholpen worden. Nu was er net fors be-zuinigd op jeugdzorg. En dus kwam er een ambtenaar bij het paleis vragen of Zijne Majesteit wat extra geld uit de geldkist overhad om de kinderen in een tehuis te plaatsen. Maar dit is een modern sprookje, dus deze koning had geen geld, enkel kunst. Toen de prinses van de situatie hoorde, bood ze aan om te helpen. “Laat mij voor hen zorgen, zolang ik op een prins wacht en er nog geen oplossing voor de kinderen gevonden is”, zei ze. De koning en de koningin vonden dat heel goed, want dan zou hun dochter meteen ontdekken dat het leven niet alleen bestaat uit tafelzilver en een mooie jurk, maar ook uit zorg voor anderen en zo.

Van die dag af woonde de prinses in het dorp en na verloop van tijd wist niemand beter dan dat zij de moeder van de zes kinderen was. Ze vulde haar dagen met alles wat de kinderen nodig hadden: wassen, strijken, eten koken, kinderen in bad en in bed stoppen, verhaaltjes voorlezen, noem maar op. Ze had helemaal geen tijd meer om te wachten op een prins. Na een paar maanden kwam de eerste kandi-daat zijn opwachting maken. Hij was knap en droeg een zwierige hoed met een veer en een cape van zwart fluweel. Hij zat hoog te paard, veel te hoog om een praatje met gewone mensen te maken. Hij zei tegen de koning: “Majesteit, ik heb gehoord dat u een dochter hebt van 21. Ik wil graag een kans wagen om haar bruidegom te worden.”

“Dat is fijn”, zei de koning. “Maar onze dochter is op het ogenblik in het dorp. Rijd er maar even heen, kijk goed uit, dan vind je haar vanzelf wel.” De prins reed door naar het dorp. Hij keek overal om zich heen, maar hoe hij ook zocht: geen prinses. Tegen zonsondergang keerde hij moe en teleurgesteld naar het paleis terug. Daar mocht hij logeren. De volgende dag ging hij vroeg in de morgen opnieuw naar het dorp. Rond lunchtijd had hij nog steeds geen glimp van haar opgevangen. Boos keerde hij naar zijn eigen land terug. En zo ging het met alle prinsen die naar de hand van de prinses dongen. Geen van allen vond de prinses. En toen uit één land achtereenvolgens drie prinsen waren thuisgekomen met het verhaal, dat zij in het dorp moesten zoeken naar een prinses, maar dat ze de prinses daar niet gevonden hadden, werd de koning, de vader van de drie prinsen, zo boos, dat hij besloot zelf een kijkje te gaan nemen. Na een lange reis liet hij zich aandienen bij de vader van onze prinses. “Collega” – want ik denk wel, dat koningen onder elkaar “collega” tegen elkaar zeggen – “collega, jij schijnt een dochter van 21 te hebben, althans dat heb je overal laten rondbazuinen. Maar mijn drie zoons hebben haar nergens in dat verrekte dorp gezien, waar jij hen naartoe gestuurd hebt.”

“Tja, dat is vervelend”, zei de koning. “Is er eigenlijk wel een prinses?”, vroeg de buitenlandse koning. “Natuurlijk”, zei de koning. “Nou die zou ik weleens willen zien dan”. “Dat kan”, zei de koning. En hij stuurde een bode om de prinses te halen. Die zat juist zes glaasjes sinaasappelsap uit te persen. Maar haar vader riep, dan zou het wel dringend zijn. Ze ging met de bode mee naar het paleis. “Is ze dat?”, zei de koning die te gast was. “Dat is onze dochter.” “Geen wonder, dat mijn zoons haar niet hebben gevonden, want ze is ook helemaal geen prinses… nou ja, ik bedoel, ze ziet er helemaal niet uit als een prinses!” “En daarmee zegt u, collega, heel duidelijk, hoe ongeschikt uw zoons wel zijn om met onze dochter te trouwen. Want ze trouwen wel met het tafelzilver en de mooie jurk, maar niet met onze dochter.”

Waarom konden de prinsen de prinses niet zien? Die had zichzelf weggegeven aan de kinderen die haar nodig hadden. En nu zag ze er heel anders uit dan de prinsen dachten. Waarom zien wij God niet en denken wij dat hij niet bestaat? Die is met kerst mens geworden, en nu ziet hij er heel anders uit dan wij verwachten. Zo moet het zijn. Een God die zich niet met het badwater van de religie laat wegspoelen. Een God die zich weggeeft aan jou en aan mij, en ons alle ruimte van leven geeft.

Sigrid Coenradie

Plaats een reactie





Gerelateerd