daggedachte 19 mei 2020
Geschreven door willemCoronagedachten
Nergens op bezoek, geen bezoek krijgen, anderhalve meter van elkaar met liefst iets over neus en mond wat dan weer geen echt werkend gezichtsmasker mag zijn …
Het zijn verwarrende tijden. Misschien trof mij daarom wel de column van Stevo Akkerman in Trouw. Ik hoop dat anderen net zo aan het nadenken slaan als ik.
Rian
Waar begint een rivier, waar eindigt ze? Twee maanden geleden stond ik bij de bron van de IJssel, dit weekeinde bij de monding; ik heb gezien dat de Rijn zich splitste en deels als IJssel verderging en ik heb gezien dat die IJssel 177 kilometer verderop weer verdween in het Ketelmeer. Maar eigenlijk is dit allemaal onzin. Er stroomt water door het land en wij geven dat water namen om de zaken een beetje uit elkaar te houden, maar het water zelf weet van niks, het is niet eens hetzelfde water.
Dat krijg je dus als je maar lang genoeg wandelt, er verschijnen onmogelijke gedachten in je hoofd, het gaat een beetje waaien daar, er klappert van alles. Er is een gedicht van Kahlil Gibran dat de angst beschrijft van de rivier die geconfronteerd wordt met de oceaan, ‘zo enorm dat erin stromen neerkomt op verdwijnen’. Een metafoor voor wat ons zelf te wachten staat. Wij willen niet verdwijnen, maar verdwijnen zullen wij. Of is dat niet het juiste woord? Verdwijnt ooit iets?
Voor ons vielen de elf etappes van het IJsselpad samen met de corona-lockdown; het land ging op slot toen we vertrokken en bleef dat in de weekeinden die volgden. En zo liepen we door een grotendeels lege wereld, waarin de natuur het voor het zeggen leek te hebben. Meestal was er geen mens te bekennen, het was stiller dan ooit en de rivier en het achterland hadden van de gelegenheid gebruikgemaakt om er zo mooi mogelijk bij te liggen – dit was ons eigen land en het was prachtig. Oh, het wonder van de Duursche Waarden, met het ooibos, de geulen, kolken en oeverwallen, en niet te vergeten het trekpontje! Regelmatig verloren we het zicht op de rivier, maar we wisten altijd dat ze er was achter de glooiing van de dijk of daar in de verte, waar een boot door het weiland leek te varen. We passeerden slapende Hanzesteden en dito dorpen met namen als Bahr, Olburgen, Rha, Baak, Wichmond, Epse, Den Nul en Herxen. Er was een natuurgebied dat de Vreugderijkerwaard heette, kom daar maar eens overheen.
Overal zaten ooievaars op hun nesten. En overal waarde het virus rond. Je zag het aan de dichte theehuizen, de terrasstoelen achter rode linten, de verlaten straten. In Doesburg speelde een bandje bij een verpleeghuis, de bewoners keken toe vanaf hun balkons. Bij het Engelse Werk in Zwolle stond een man in een lege tuin voor een tehuis, via zijn telefoon sprak hij met iemand achter een raam op de vierde verdieping. En paar kilometers verderop zaten mijn ouders, ook in een tehuis, onbereikbaar. Was de schoonheid van de rivier en het landschap er minder om? Nee, eerder integendeel. Maar zo onaangedaan, dat was wel vreemd.
Bij de balgstuw van Ramspol zagen we de IJssel voor het laatst, ze was overgegaan in een ander water en bestond ineens niet meer. Of lag het anders? De rivier moet het risico nemen om de oceaan binnen te gaan, schreef Kahlil Gibran, alleen dat verdrijft de angst.
“De rivier zal de oceaan worden.”
Stevo Akkerman
afbeelding uit het Verkade-album de IJsel, aquarel van Edzard Koning